Poëzie

IT IS SAID THAT BEFORE ENTERING THE SEA

a river trembles with fear.
She looks back at the path she has traveled
from the peaks of the mountains,
the long winding road crossing forests and villages.
And in front of her,
she sees an ocean so vast,
that to enter
there seems nothing more than to disappear forever.
But there is no other way.
The river can not go back.
Nobody can go back.
To go back is impossible in existence.
The river needs to take the risk
of entering the ocean
because only then will fear disappear,
because that’s where the river will know
it’s not about disappearing into the ocean,
but of becoming the ocean.

FEAR, KHALIL GIBRAN

WATER. SOMS LOOPT HET
RECHTDOOR


als een ideologie, een vastberaden stoet
van stilte, naar de zee,
de grote internationale
waar alle water zijn overtuiging haalt
(om desnoods dijken te breken).
Soms hangt er nevel over:
dromend water: het droomt dat het zweeft
en dan zweeft het ook. En later, oud geworden,
Trekt het zich terug in een vijver
met een rijk innerlijk leven.
Water, alle schijn draagt het in zich mee
en blijft altijd zichzelf, altijd anders
en altijd water.

UIT DE GEDICHTEN (2014), HERMAN DE CONINCK

IK MOET ER WEL
VAN ONDER DE INDRUK ZIJN.


Miljoenen in deze stad. De reservoirs
van de Theems kunnen gewoon niet
genoeg bevatten. Watertrein of niet.
Hoeveel kleine waterwegen ze ook mogen vinden
en heropenen. Zoals de ene die ze vonden die
onder het terrein van het Dok doorloopt.
Stel je eens voor. De stad was al eeuwen geleden
vol stromen en rivieren. Maar ze bedekten ze
met tunnels en bouwden er huizen overheen.
En nu hebben we dit. Een ijsberg!
Mensen zijn verbijsterend.
Mijn vader zei altijd: ‘‘we vrezen het
ergste maar doen ons best.’’
We hebben het voorstellingsvermogen
en de kennis om een ijsberg het
centrum van een stad in te slepen.

UIT DE WETTEN VAN WATER (2019), CYNAN JONES

ALS WATER

Zie nu, ik sta bij je als bevroren voor kliffen

Alle water vindt vroeg of laat zijn stroom
Wij mogen dan samengevloeid zijn, jij was altijd
al het noorden van mijn zuiders

Ik kom van ver. Kroop door barsten van 
woedende steden, sijpelde over dorpels
en schuimde landerijen in vlam

Ik wil je adem in wensbrieven. Bij het krieken
en vallen je naam prevelen. Mijn omzwervingen, mijn
begoocheling. Als zoetwater naar zee wil ik tot je migreren

Het brakke heb ik geproefd. De honger op oogsten
Ook vaandeldragers heb ik gezien. Nu zie ik jou, een zomer
van koper. En wil je toebehoren

Ik breng je water. Het is zoet zoals dorpskinderen
op oevers. Hun baarlijke liefde in trossen en wilgen
Ik stal van hun moed bij ebben

Zie, nu ik bij je sta kliffen lossen
 

MUSTAFA KÖR

EEN ZWEMMER IS EEN RUITER

Zwemmen is losbandig slapen in spartelend water,
is liefhebben met elke nog bruikbare porie,
is eindeloos vrij zijn en inwendig zegevieren.

En zwemmen is de eenzaamheid betasten met vingers,
is met armen en benen aloude geheimen vertellen
aan het altijd allesbegrijpende water.

Ik moet bekennen dat ik gek ben van water.
Want in het water adem ik water
word ik een schepper die zijn schepping omhelst,
en in het water kan men nooit geheel alleen zijn
en toch nog eenzaam blijven.

Zwemmen is een beetje bijna heilig zijn.

DICHTERS VAN NU 2, PAUL SNOEK

HART BOVEN HARD

Zij die de wereld herleiden tot een portefeuille
en op die schaal scherper kunnen zien
waar de bron ligt, vullen almaar gulziger hun kruiken,
denkend: wie de bron bezit, bezit ook de rivier.

Hoeveel water dient geput
om één portefeuille te doen zwellen?
Hoeveel kruiken blijven droog als de dorst van één
de dorst van allen mag miskennen?

Zij die het hard spelen kunnen moeilijk horen
hoe in zoveel kruiken het hart luider slaat.
Hoe woede tot geloof, geloof tot een besef rijpt
dat als water zal gaan stromen tegen stroom:

de bron zijn wij.

CHARLES DUCAL

DE BOEZEM DIE HET POLDERWATER OPSLAAT, ZOALS OMA

De boezem die het polderwater opslaat, zoals oma
haar omhelzingen bewaarde, alleen als de tranen
boven het waterpeil kwamen, opende ze kort haar
armsluizen. Iedere ochtend nam ze haar zwempak
mee en keek hoe de brug haar buik inhield voor
schaatsers, ze zei: ‘De winter heeft last van
vissersgeduld, zelfs de molen staat er verstijfd bij
en wie zijn wij, twee piraten op zoek naar een wak
voor het schip.’ daarna in het gras, koetjesrepen uit
haar tas en niemand die de stilte wilde verklikken.

MARIEKE RIJNEVELD